Bouw en werking van de stem
De stem is het geluid dat ontstaat doordat lucht in trilling wordt gebracht door een bijzonder
trillingspatroon van de stembanden. De stembanden zijn twee symmetrische witte plooien,
samengesteld uit spier- en bindweefsel, bekleed met slijmvlies. Stemplooien is daarom een
betere benaming. De lengte is 12 -17 mm bij de vrouw en 17 -23 mm bij de man.
Tijdens het in- en uitademen staan de stemplooien wijd uit elkaar. Als je geluid maakt met je
stem (foneren, stemgeven), gaan de stemplooien eerst vlak bij elkaar staan zodat er een hele
smalle spleet ontstaat. Vervolgens gaan de slijmvliesranden van de stemplooien tegen elkaar
trillen. De spleet wordt daarbij afwisselend steeds weer gesloten en geopend. Dit sluiten en
openen van de stemplooien gebeurt heel snel: bij een gewone spreekhoogte van de man wel
100 keer per seconde en bij gewone spreekhoogte van de vrouw wel 200 keer per seconde.
De manier van sluiten en openen is heel bepalend voor de stemkwaliteit. Hoe abrupter de stem-
plooien sluiten in iedere trillingsbeweging, hoe helderder de stem. Het is daarom belangrijk dat
de stemplooien heel soepel zijn en dat het slijmvlies in goede conditie is.
De toonhoogte van de stem wordt bepaald door het aantal stemplooitrillingen per seconde
(frequentie) en de luidheid door de uitslag (amplitude) van de stemplooitrilling. Het kunnen
treffen van de juiste hoogte en luidheid vereist een goede coördinatie van de spieren van de
stemplooien en het strottenhoofd, maar ook een goede neurologische aansturing uit de her-
senen.
De mond-, neus- en keelholte (het spraakkanaal of
aanzetstuk) zorgt voor resonantie. Het primaire geluid
dat is ontstaan bij de stemplooien (fonatie) wordt verder
vervormd en versterkt door de ruimte van het spraak-
kanaal. Dit aspect van het stemgeluid wordt klankkleur
of timbre genoemd. Je kunt daarbij ook met je tong, kaak
en lippen het spraakkanaal in allerlei vormen veranderen.
Zo maak je bijvoorbeeld de verschillende klinkers: "ie",
”oe”, " aa".